De Klik – Hoofdstuk 11
-11-
Zijn moeder had veel moeite om het verhaal te geloven. Zoiets vertel je toch meteen op het moment dat mensen je komen helpen. Je gaat dan toch niet vertellen dat iemand anders je gestoken heeft. Zo krijg je verdraaide verhalen en vals beschuldigde personen, had zijn moeder gezegd. Toch had Siem haar een beetje kunnen sussen. Zijn moeder was nog steeds boos maar sprak niet meer over het bellen naar de politie. Ze had het voornamelijk over de school. Dat het strafwerk nergens op sloeg en dat er geen toezicht was etc. Siem wist niet of zijn moeder naar het schoolhoofd zou stappen. Maar zelfs als ze dat zou doen zou mijnheer Peter het woord doen. En Siem wist dat hij haar aan zou kijken met zijn donkere ogen en vettig haar. Zonder emotie zou hij haar overtuigen wat een vervelend kind Siem was en dat hij zijn straf meer dan verdiend had. Hij zou haar overtuigen dat er volgens de protocollen gehandeld was en dat ze dit met het bestuur uiteraard zorgvuldig zouden evalueren en indien nodig gepaste maatregelen zouden nemen. Mijnheer Peter zou het Siem kwalijk nemen dat hij zijn moeder zelf niet had kunnen sussen. Er komt in ieder geval geen politie meer aan te pas, dacht Siem. Misschien dat mijnheer Peter dat zou kunnen waarderen. Siem hoopte maar dat zijn moeder na dit weekeind wat gekalmeerd was. Hij hoopte zelf ook na dit weekeind wat gekalmeerd te zijn. Dit was het weekeind dat hij en Pepijn op onderzoek uit zouden gaan. Dit weekeind zou misschien wel het laatste weekeind zijn met deze last op zijn schouders. Ze zouden zorgen dat de juiste personen gestraft werden en hij en Pepijn zouden weer gewoon door kunnen gaan met het schooljaar, als normale studenten. Om 14:00, zoals afgesproken ging de bel in huize Groen. Het viel Siem nu pas op dat de deur versierd was met een zilveren kerstkrans en met een laagje nepsneeuw. Pepijn deed zelf de deur open. Ik wist niet dat het gesneeuwd had, zei Siem. Pepijn lachte. Dat is nog niet alles. Binnen hebben we nog veel meer. Kom erin, het is koud buiten.
Pepijn had zeker niet gelogen. Het hele huis was versierd. Dit was niet de eerste keer dat Siem bij Pepijn was in de Decemberperiode maar toch had hij het idee dat het huis nog nooit zo vol gestaan had. In de hal hing een verlicht hertje aan de muur en aan de lamp hingen zilveren kerstballen. Het trapgat was versierd met hulst. De keuken was relatief rustig met wat kleine tierelantijntjes. Een kerstmannetje, sneeuwpopje en uiteraard ook nepsneeuw op de ramen. Het rook heerlijk en Siem zag wel waarom. Pepijn zijn moeder had een grote pan soep op het fornuis staan. Wat ruikt het weer heerlijk, zei Siem. Pepijn’s moeder keek hem aan en lachte. Ik ben erwtensoep aan het maken. Snert, verbeterde Pepijn haar. Als je wilt mag je vanavond mee-eten hoor, ik heb toch meer dan genoeg soep. Het is al zo lang geleden dat je meegegeten hebt. Dat lijkt me heerlijk, zei Siem! Pak lekker wat drinken, je weet waar de koelkast is. Pepijn ging hem voor, pakte 2 glazen en haalde een fles Cola uit de koelkast. Is het goed dat we deze mee naar boven nemen? Tuurlijk, zei zijn moeder. Wacht even, zei Siem. Hij keek de kamer in en zag de vader van Pepijn zitten in zijn luie stoel. Het was een bruine, oude leren stoel. Deze stoel stond er al zo lang Siem zich kon herinneren. De kamer zelf was een bonte kermis van kleuren. Een grote kerstboom stond in de hoek met bovenop een grote piek. De boom hing vol met zilveren slingers en ballen maar met gekleurde lampjes. Op de kast stond een kersttreintje, op de vensterbanken stonden lichtgevende engeltjes en naast de stoel van Pepijn’s vader stond een kerststal. Hallo, riep Siem naar binnen. De bovenkant van de krant die Pepijn’s vader aan het lezen was vouwde om. Hoi Siem, zei zijn vader. Alles goed met je? Prima hoor, zei Siem. In zijn hoofd hoorde hij een gesmoord stemmetje zeggen: leugenaar…. laffe leugenaar. Maar hij bleef lachen. Dat is mooi zei Pepijn’s vader. Het viel Siem op dat hij oud geworden was. Het was dan ook al maanden geleden sinds hij Pepijn’s vader gezien had, maar toch. Zijn haren leken veel grijzer en het gezicht leek wat ingevallen. Hij zag er moe uit. Kom Siem, dan gaan we naar boven. Ok, tot straks, riep Siem en toen gingen ze de trap op richting de zolderkamer van Pepijn waar ze begroet werden door een zoemende computer.
Pepijn zette de glazen neer en schonk ze goed vol. Lekker, zei Siem en beide plofte in de bank. Ok, wat is het doel van vandaag zei Pepijn voor de grap. Vandaag, begon Siem. Vandaag hebben we een missie. Onze missie is het lokaliseren van Vincent en Pascal. Deze zijn MIA. MIA is Engels voor “Missing In Action”. Duidelijk sergeant, zei Pepijn. Dan gaan we aan de slag. Yes sir luitenant-kolonel, lachte Siem. Kom, dit is serieuze business. Laten we kijken wat we kunnen achterhalen. Buiten begon het te regenen maar de jongens hoorde de regen niet. Samen waren ze bezig aan hun strijdplan. Samen brachten ze alle gebeurtenissen van de laatste periode in kaart. Iedereen was aanwezig op de kaart. Mijnheer Job, Mijnheer Peter, Mo, Gert-Jan, Sarah, Vincent, Pascal, De Duistere Carrousel en zelfs Pepijn en Siem zelf. De kaart die ontstond zou voor veel mensen een onduidelijke brei van lijnen zijn geweest, maar niet voor Siem en Pepijn. En na een tijdje hadden ze het een en ander ontdekt. De problemen waren pas echt begonnen nadat Sarah in beeld was gekomen. Door Sarah was Siem flauwgevallen op het toneel. Kort daarop waren Vincent en Pascal in beeld gekomen. Dat was allemaal gebeurt voordat Siem kennis had gemaakt met De Duistere Carrousel. Beide bleken ze overigens op die website geholpen te worden door ene Rinno. Rinno had geweten wat er gebeurt was op de dag van het incident met Mo. De mensen die daarbij betrokken waren zijn beperkt. Mo en Siem zelf, Mijnheer Peter, Vincent en Pascal en Siem zijn ouders. De enige verdachte op deze lijst zijn mijnheer Peter, Vincent en Pascal. Aangezien Vincent en Pascal exact hadden geweten in welk lokaal ze hadden moeten zijn kon het toch niet anders dan dat ze alle drie betrokken zijn en meedraaien in die vervloekte carrousel. Ik denk dat mijnheer Peter in zijn vrije tijd schuilgaat onder de naam Rinno, zei Pepijn. Echt iets voor hem toch, om vieze slinkse zaakjes te regelen en om zo de hele school tegen elkaar op te zetten.
Dit is een fantastische vondst zei Siem. Dit hadden we eerder moeten doen. 1 + 1 = 2 toch! Vincent was natuurlijk al langer op zoek om me te pakken. Als hij De Duistere Carrousel ook kent dan kan het best zijn dat hij deze gunst aan “Rinno” gevraagd heeft. En mijnheer Peter kon natuurlijk makkelijk doorgeven waar en hoe laat ik in dat lege straflokaal zou zijn.
Maar hoe komt het dat iedereen die website kent. Ik zou niet eens weten waar ik het had moeten zoeken. Hoe ben jij achter het bestaan van die website gekomen Pepijn? Uhhhh. Pepijn moest hier even over nadenken. Ik weet al een tijdje af van het bestaan. Eigenlijk al vanaf de eerste week. Wacht even. Pepijn stond op en liep naar zijn schooltas. Hij zocht even door de inhoud en haalde een dun boekje eruit. Het was het boekje van insectenleer. Hij deed het boekje open en op de eerste pagina zat een simpele, vrij grote zwarte stikker. Met witte letters stond geschreven:
“
Geen zin om weer een jaar lang te moeten luisteren naar een zeurende leraar?
Nee, wil je dan het geheim weten voor een fantastisch schooljaar?
Hier is het altijd kermis, hier ben je altijd gelukkig en tevree.
Kom eens kijken, kom eens proeven en draai met ons mee.
Deze uitnodiging is alleen voor jou, mondje dicht en geen gegil.
Hier draaien we samen. De duistere carrousel staat nooit stil.
http://owre28vjdew1sag4.onion/
“
Thuis probeerde ik naar die website te gaan, zei Pepijn maar dat lukte niet. Toen ben ik gaan Googlen en zo ben ik erachter gekomen dat je voor dit soort websites een speciale browser nodig hebt. En de rest van het verhaal ken je. Toch raar, zei Pepijn. Ik had die stikker helemaal niet. Of je hebt hem niet gezien, zei Pepijn. Zou kunnen, antwoorde Siem. Maar dan ben ik echt scheel geweest. Ik kan me niet voorstellen dat ik over zo’n grote stikker heen kijk. Wat ik wel vreemd vind is dat deze stikker in het boekje “insectenleer” geplakt zit. Ik had deze stikker eerder in het boek voor Nederlands verwacht. Insectenleer wordt gegeven door onze klassendocent, mijnheer Job. Dat is inderdaad nogal raar, zei Pepijn. Als ik iemand niet verdenk dan is het toch zeker wel mijnheer Job. Dus nu verdenken we mijnheer Peter en mijnheer Job, zei Siem. Ik kan niet geloven dat mijnheer Job er iets mee te maken heeft. Iedereen kan die stikkers in dat boekje geplakt hebben. Misschien zat de stikker er nog in van vorig jaar. Zou kunnen, zei Siem maar ik vind het verdacht.
Maar denk eens wat beter na, zei hij tegen Pepijn. Stel dat mijnheer Peter zich voordoet als Rinno dan is hij degene die het allemaal mogelijk maakt. Hij regelt dat iedereen zijn duistere wens in vervulling gaat toch? Als dat zo is weten Vincent en Pascal ook niet dat mijnheer Peter ze geholpen heeft om dat lokaal te vinden. Toch? Vincent en Pascal zijn dus ook niet naar mijnheer Peter gevlucht. Maar misschien zijn ze wel bij mijnheer Job? Niemand kan ze vinden. Ze houden zich ergens schuil. Dus waar dan? Dat zou zomaar bij mijnheer Job thuis kunnen zijn. Jij kwam ook mijn Diazepam brengen Pepijn. Heb je weleens via de Duistere Carrousel te maken gehad met Vincent of Pascal? Nee, antwoorde Pepijn. Precies. Iemand anders waarschijnlijk wel. Misschien mijnheer Job. Er was ook iets gebeurt met mijnheer Steven wat mijnheer Peter heel goed uit kwam. En misschien mijnheer Job ook wel. Dit is juist waarom er geen politie bij betrokken mag worden. Dit alles is misschien nog wel veel groter dan we dachten.
Pepijn was even stil. Daar zeg je me zowat, zei hij. Mooie complottheorie. Het klopt gewoon zei Siem, die zich stiekem een beetje Sherlock Holmes voelde. Pepijn nam een laatste slok uit zijn glas en zette het met een harde klap terug op tafel. Dan is er maar één manier om daar achter te komen, zei hij. We gaan eens een kijkje nemen bij het huis van mijnheer Job. Siem verslikte zich bijna. Meen je dat nou? Jij wilde hier toch een einde aan maken sergeant. Je hebt nu zo in de stront geroerd dat ik niet meer in de stank wil zitten. Ik wil weten wat er aan de hand is en of onze theorie klopt. Aye Aye luitenant kolonel. Nu meteen? Jazeker nu meteen, zei Pepijn. Weten we dan waar mijnheer Job woont? Nee, zei Pepijn. Maar Google wel! Samen gingen ze voor Pepijn zijn computer zitten. Het viel Siem op dat Pepijn snel zijn Tor browser sloot. Dat icoontje herkende Siem ondertussen goed genoeg. Pepijn startte zijn normale browser en had binnen een minuut het adres van mijnheer Job gevonden. Hij woont in de buurt, zei hij. Mijnheer Job woont op de Haansberg. Dat is vlakbij Gert-Jan thuis zei Siem. Dat is waar, het is een kleine wereld zei Pepijn terwijl hij de computer uitschakelde. Het wordt tijd om de fiets te pakken. De jongens liepen de trap af. Pas toen ze weer in de hal stonden, en Siem naar het verlichte hertje keek hoorde hij de regen. Brrr. Daarstraks was het al koud zei hij. Als we nu naar buiten gaan zijn we zo doorweekt. Tja. Daar had Pepijn eigenlijk ook geen zin in. Laten we wachten tot vanavond, zei Pepijn. Dan is het donker, dan vallen we in ieder geval niet op. We moeten alleen nog een smoes verzinnen om weg te komen. En toen bedacht Siem dat hij nog iets moest kopen voor zijn ouders. Een cadeautje voor onder de boom. We zeggen gewoon dat we naar het winkelcentrum gaan. Vanavond is het toch koopavond en ik moet nog iets voor mijn ouders kopen zei hij. Dat vonden ze een prima plan. De rest van de middag deden ze niet zoveel. Siem belde zijn ouders dat hij bij Pepijn bleef eten en daarna hadden ze nog wat gegamed. Rond 17:00 riep de moeder van Siem dat de erwtensoep warm was.
De Erwtensoep smaakte heerlijk. Het was fijn om nog eens mee te eten bij Pepijn. Vroeger at Siem vaker mee maar tegenwoordig kwam dat niet zo vaak meer voor. Ze aten in de versierde kamer en dat maakte het extra gezellig. Het leek wel alsof het al kerstmis was. Ze hadden het over van alles. School, zijn oma en of Siem al plannen had voor de kerstvakantie. Toen ze hem vroegen met wie hij kerstmis zou gaan vieren zei hij opeens: verdorie, dat is waar. Ik moet nog steeds iets kopen voor onder de boom. Dat had ik vorige week al willen doen en gisteren is het er ook niet van gekomen. Misschien dat ik dat zo nog even kan doen. Het winkelcentrum is nog open toch? Pepijn’s moeder knikte instemmend want ze had net een lepel erwtensoep in haar mond. Wil je dan mee Pepijn? Pepijn speelde het spelletje mee en haalde zijn schouders op. Is goed hoor. Mag ik nog mee met Siem naar het winkelcentrum vroeg hij? Zijn vader keek op de klok. Ok, zei hij. Maar ik wil jullie voor het sluiten van het winkelcentrum terug thuis hebben. Pepijn, uiterlijk om negen thuis. Je mag best Siem thuis afzetten maar uiterlijk om negen uur wil ik dat je terug thuis bent. Leuk, zei Siem. En zullen we daarna gaan stappen, gewoon even wat drinken op de markt. Pepijn’s moeder keek alsof ze kokende soep doorslikte. Ook Pepijn keek hem vreemd aan. Grapje, zei Siem snel voordat iemand anders iets zei. Tuurlijk niet. Maar toch lijkt het me wel leuk om binnenkort samen te doen Pepijn. Siem zag hoe Pepijn’s vader en moeder elkaar aankeken. Tja, zei Pepijn’s moeder. Ik denk dat je lekker even moet wachten tot het wat beter weer is. Als het zomer is kun je lekker buiten op het terras wat drinken. Dat is nog leuker. Siem wist niet zeker of hij het daarmee eens was maar allen knikte instemmend. Ja, zei Siem. Dat is een heel goed idee van u. Na de soep volgde het toetje. Dat was een echte verassing. Warme griesmeelpap met stukjes appel. Pepijn’s moeder wist hoe dol Siem daarop was. Ze smulde allemaal van de griesmeelpap en met een volle buik stapte ze van tafel. De lichtjes in de boom verlichte de kamer en de kachel was lekker warm. Pepijn’s vader had de houtkachel niet aangestoken want anders was het nog warmer geweest. Maar met die volle buik de warme en gezellig kamer verlaten was een innerlijke strijd voor Siem. Liever was hij gebleven. Hij had helemaal geen zin meer om naar buiten te gaan, die kou in. Hij had graag op de bank geploft en nog wat TV gekeken. Maar hij moest. Dit moest vanavond gebeuren. En binnen een kwartier stonden ze buiten. Het regende niet meer maar het was wel ontzettend koud. Dit was zo’n kille decemberavond waarop de kans groot was dat het zou gaan sneeuwen. De jongens trapte de fietsen van hun standaard en reden de avond in.
Gaan we wel eerst naar het winkelcentrum, vroeg Pepijn die voor de grap met zijn tanden klapperde. Jawel, zei Siem. Ik loog niet. Ik moet echt iets halen voor onder de boom. Maar daar zijn we zo klaar. Ik weet exact wat ik wil gaan halen en ik heb maar één cadeautje nodig. Voor mijn pa halen we een nieuwe horloge want op zijn horloge zitten een aantal diepe lelijke krasjes. Samen met Jasmijn en Lars kopen we voor ons pap een nieuwe horloge. Een smartwatch. Mijn moeder legt het overige deel bij. Ik weet zeker dat hij daar super blij mee gaat zijn. Mijn moeder haalt de smartwatch voor ons. Het enige dat ik moet halen is het cadeautje voor mijn moeder. We geven haar met zijn drieën een boekenbon en het nieuwe boek “Doodskleur”. Een thriller. Dus je moeder leest graag, vroeg Pepijn. Jazeker. Mijn moeder leest jaarlijks zeker een boek of 10 en de helft ervan zijn thrillers. Ik denk dat we haar hier heel blij mee maken.
Het was ontzettend druk in het winkelcentrum. Er liepen verklede mensen. Elven, sneeuwpoppen, kerstmannen en ook Anna en Elsa van Frozen waren van de partij. Het rook heerlijk naar versgebakken koeken en de kassa’s maakte vrolijke pingeltjes. Dit was een fantastische tijd om winkelier te zijn. Siem dacht terug aan zijn avontuur laatste in het winkelcentrum. Toen was het een stuk rustiger. Nu leefde het winkelcentrum en het leek wel of heel Etten-Leur vanavond wakker geworden was en bedacht had dat er nog snel iets gekocht moest worden. Binnen een half uurtje stonden de jongens weer bij hun fietsen. Siem met een tasje waarin het boek en de boekenbon zaten en Pepijn met een warme Luikse wafel. Niet omdat hij zoveel honger had maar simpelweg omdat hij de verleiding niet kon weerstaan. Op naar de Haansberg, zei Pepijn, en hij fietste met één hand aan het stuur weg van het winkelcentrum. Ze lieten de drukte en gezelligheid achter zich en reden richting de markt en vanuit de markt naar de donkere polder.
Dit idee leek een stuk beter toen we het bedachten, zei Pepijn. Ja, lachte Siem. Toen zaten we warm binnen. Nu is het donker en koud en eerlijk gezegd vind ik het ook wel een beetje spannend. Spannend? Zei Pepijn. Wat denken we eigenlijk te gaan vinden? Waar zijn we eigenlijk mee bezig, om op zaterdagavond in de struiken te gaan liggen bij mijnheer Job voor de deur. Rustig rijden zei Siem. De huizen staan hier ver uit elkaar en ik weet niet waar nummer 44 is. Hij kneep zijn ogen samen en zocht naar een huisnummer op de volgende boerderij. Hij kon het niet lezen. De brievenbus bij de volgende boerderij gaf aan dat ze bij huisnummer 32 fietste. We zijn er bijna. Nog 6 huizen. En bij het 6e huis stopte ze. Ze zette hun fiets op slot tegen de boom aan de linkerkant van de weg. Nummer 44 bevond zich aan de rechterkant. Vanaf de weg kon je het huis bereiken via de oprijlaan, maar de poort was dicht. De enige manier om het huis te bereiken was om over de sloot te springen en om vervolgens over het hek te klimmen. Laten we hier even wachten zei Siem. Het huis was donker en er brandde maar een paar lichtjes. Het tuinhuis is verlicht en de zolder is verlicht. De rest van het huis is donker. Het viel de jongens op dat het doodstil was. Geen blaffende honden, geen verkeer. Ze waren samen met de ijzige kou en de fluisterende wind. Gewoon observeren, laten we even kijken of we iets nuttigs kunnen ontdekken, zei Pepijn. En dat deden ze. Ze wachtte een half uurtje. Mijn voeten zijn verkleumt zei Siem. Ik voel mijn tenen en vingers ook niet meer zei Pepijn, laten we gaan. En net toen Pepijn dat zei kwam mijnheer Job uit het tuinhuis lopen. Hij had geen jas aan en liep in zijn blouse richting de boerderij. Mijnheer Job was nog geen 10 seconde binnen en liep toen met iets in zijn hand terug richting het tuinhuis.
Wat zou hij aan het doen zijn? Misschien is hij iets aan het maken? Misschien knutselt hij graag? Er kwam geen geluid uit het tuinhuis maar door het raam waren bewegende schaduwen te zien. Hij is druk bezig, lachte Siem. Misschien maakt hij wel een kerststalletje of zaagt hij hout voor de kachel. Toen ging plots de boerderijdeur weer open. Iemand anders liep naar buiten en ging ook richting het tuinhuis. Is dat…? Is dat Vincent, vroeg Pepijn. Ik weet het niet zeker, zei Siem. Ik kan het niet goed zien. Hij lijkt er wel op. De gedaante opende de deur en het lichtschijnsel van de binnenverlichting bescheen zijn gezicht. Ja, dit is inderdaad Vincent. Wat doet Vincent bij mijnheer Job en wat doen ze samen in het tuinhuis. Het begon weer langzaam te regenen. De regen was snijdend koud. Dit is wel heel erg raar. We moeten weten wat er aan de hand is zei Pepijn, laten we gaan kijken. Siem was blij dat hij omhoog kon. Zijn benen voelden gevoelloos aan. We kunnen toch niet zomaar gaan kijken zei Siem. Stel voor dat hij ons ziet of dat iemand anders ons ziet. Ik heb al een half uur niemand gehoord of gezien zei Pepijn. Ben je niet nieuwsgierig dan? Hiervoor zijn we gekomen. Nu gaan we door ook! Kom ga mee. Siem wilde eigenlijk zijn fiets pakken en naar huis gaan. Terug naar zijn eigen slaapkamer, zijn warme bed. Pepijn sprong al over de sloot. Kom nou! Siem sprong maar zijn benen waren gevoelloos en zijn sprong was zwakker dan hij verwacht had. Hij lande in het midden van de sloot die gelukkig niet erg nat was. Wel had hij nu 2 natte sokken en schoenen erbij. Lekker dan. Wat doe je nou? Pepijn stak zijn hand uit en hielp Siem om uit de sloot te krabbelen. Hoe gaan we over dit hek klimmen? Het was een hoog ijzeren hek. Gelukkig zit er geen prikkeldraad omheen zei Siem. Hij wilde zijn klungelige actie van de sloot snel achter zich laten en hij klom in het hek. Het puntje van zijn schoenen paste precies in de openingen van het gaas en met een beetje steun trok hij zichzelf over het hek. Pepijn volgde hem en nu stonden ze in de tuin van mijnheer Job. Het tuinhuis lag 20 meter verderop. Nu hoorde ze iets wat ze nog niet eerder hadden gehoord. Een soort gejammer. Een huil. Maar niet van een dier. Dit was absoluut zeker een mens. Siem werd meteen bang. Nu moeten we echt teruggaan Pepijn. Iets is er hier niet pluis. Precies, zei Pepijn. En daarom ga ik echt niet weg voor ik het weet. Siem kon zich moeilijk voorstellen dat Pepijn ineens zo dapper was. Kortgeleden was dit nog andersom geweest. Dit hoort zo niet. Pepijn is de slimste maar niet de stoerste van ons tweeën. Zou Pepijn weer iets genomen hebben? Deze gedachte schudde hij snel van zich af en hij rende achter Pepijn aan die bijna bij het tuinhuis was. Siem zijn knieën knikte. Nog een paar stappen. Nu ze dichterbij kwamen hoorde ze veel meer geluiden dan daar aan die veilige straatkant. Ze hoorden gelach, duidelijk afkomstig van mijnheer Job. Ze hoorde vreemde tikken en het gejammer werd steeds sterker.
Nu zaten ze onder het raam. Siem wist niet of de warmte in zijn buik van de spanning was of dat hij werkelijk in zijn broek aan het plassen was. Durf jij te kijken, zei Pepijn? Nee natuurlijk durf ik niet te kijken dacht Siem. Maar hij was immers de stoerste van de twee en dus zei hij natuurlijk “ja”. Hij draaide zich om en kwam langzaam omhoog. Net tot zijn ogen boven het kozijn uitkwamen zodat hij naar binnen kon kijken. Wat als ze hem zouden zien? Dan zou hij rennen. Snel controleerde hij in welke zak zijn fietssleutel zat. Als het mis ging kon hij zich geen gestuntel veroorloven zoals laatst bij het winkelcentrum. De fietssleutel zat in zijn rechterzak. Check! Hij ging nog verder omhoog. Het licht van binnen scheen in zijn ogen. Het licht was fel en verblinde hem even. Hij zakte terug naar onderen. Ik werd verblind door het felle licht fluisterde hij tegen Pepijn. Zag je niets? Nee zei Siem. Ik zag helemaal niets. Nog een keer. En hij ging weer omhoog. Deze keer verblinde het licht hem weer maar hij besloot om zijn ogen wat langer te laten wennen en om nu niet naar onderen te gaan. Als ze hem zouden zien zou hij het op een lopen zetten. De contouren van de kamer werden duidelijker en er ontstonden vormen. Achteraf zou hij er alles voor gegeven hebben dat hij recht in de ogen van mijnheer Job had gekeken en dat hij het op een rennen had gezet. Maar dat was niet het geval. Hij keek recht in de ogen van Pascal. Pascal zat vastgebonden op een stoel met een soort van stoffen lap in zijn mond. Alsof dat nog niet erg genoeg was zat hij onder het bloed. Het bloed kwam overal vandaan, uit zijn oren, zijn wangen en zijn armen. Misschien ook wel uit zijn buik maar dat kon Siem niet zien omdat zijn shirt helemaal onder het bloed zat. Siem zag Pascal en Pascal zag Siem. Siem zag hoe de ogen van Pascal ineens een sprankeling van hoop kregen. Een verschijning die Siem niet kende in de ogen van Pascal. Mijnheer Job stond aan de zijkant en Vincent stond bijna bij het raam. Verder weg. Mijnheer Job had nu een schaar vast en begon in het shirt van Pascal te knippen. Toen kon Siem het niet meer aanzien. Dit was pure horror. Dit was een scene uit een film welke hij misschien wel afgezet zou hebben. Maar dit kon hij niet afzetten. Dit was echt. Hij dook weer naar onderen.
Lijkbleek keek hij Pepijn aan. Wat… wat heb je gezien? En voor Siem antwoord kon geven besloot Pepijn om zelf te kijken. Binnen enkele seconden kwam Pepijn weer naar beneden. Dit is belachelijk. Dit kan gewoon niet waar zijn. Mijn god. Wat is hier aan de hand. Siem kon nog geen woord uitbrengen. Hij leek helemaal verdoofd. Zijn voeten en benen waren gevoelloos en het leek alsof hij zich niet kon bewegen. Yo, gast en Pepijn gaf Siem een stomp op zijn arm. Die voelde hij aardig goed. Kom… wat gaan we doen. Ssssst zei Siem. We kunnen ze horen als je stil bent. Daar lagen de 2 jongens in het wintergras. Het was Vincent die huilde. Pascal kon natuurlijk niet veel geluid maken vanwege die lap in zijn mond. Pak deze hamer en sla hem op zijn knieën, zei mijnheer Job lachend tegen Vincent. Zo te horen weigerde Vincent. Je weet wat je me beloofd hebt Vincent. Ik bescherm je en ik zorg ervoor dat jou niets overkomt. In ruil daarvoor heb jij Pascal naar mij toegebracht. Ik bracht Pascal om beschermd te worden. Ik ging ervan uit dat u hem ook zou helpen. Jij weet heel goed wat mijn hobby is Vincent. Jij weet als geen ander waar mijn hartje sneller van gaat kloppen. Juist! Biologie in de praktijk. Dit is niet normaal, zei Vincent. U bent knettergek. O ja, ik ben knettergek lachte mijnheer Job. Hier pak die hamer en sla op zijn knieën of ik zet je ernaast en doe het bij jullie allebei. Vincent huilde nog steeds. Ik moet het zien dacht Siem. Pepijn en Siem keken nu samen door het raam. Er volgde een krakend geluid en ze zagen hoe Vincent de hamer hard liet neerkomen op de knieën van Pascal. “Boem” lachte mijnheer Job. Lekker he! Boembadieboem en hij knipte met zijn vingers! Even dacht Siem dat hij een vreugdedansje ging maken. Je moet iets overhebben voor je veiligheid Vincent. Laten we nu deze kwajongen eens van binnen gaan bekijken. We moeten de politie bellen zei Siem. Vincent gaf een scalpel aan mijnheer Job en die aarzelde geen moment en sneed de borst van Pascal in een rechte verticale lijn open. Op dat moment was het genoeg en de 2 jongens zette het op een lopen. Pepijn liep vlot maar Siem zijn benen werkt niet meer mee en hij strompelde over het grasveld. Schiet op siste Pepijn. Ik doe mijn best, zei Siem. En toen hij dat zei gleed hij uit en viel hij languit in het gras. Pepijn kwam terug rennen en hielp hem overeind. Ik voel mijn benen bijna niet meer. Kom Siem… meelopen! Samen strompelde ze naar het hek. Pepijn klom in het hek en strekte bovenaan zijn hand uit. Siem pakte de hand en trok zich zo goed mogelijk omhoog. Samen klommen ze over het hek. Siem viel meer van het hek maar hij was er in ieder geval overheen. Toen toeterde er een auto welke hard op de remmen ging. Er stapte een grote man uit, waarschijnlijk een boer. Jullie daar jongens! Hier komen! Siem en Pepijn wilde wegrennen maar Siem wist dat dat niet zou lukken. Rustig mijnheer. Wat doen jullie daar in de tuin van iemand anders. Inbreken? Praat rustig zei Pepijn. We zijn geen dieven. Wat deden jullie dan op dat hek. U moet de politie bellen zei Siem. Dat ga ik zeker doen. Staan blijven jullie. Nee, niet voor ons, zei Pepijn. Die mijnheer die daar woont is iemand aan het mishandelen in zijn schuur. Nu wordt het nog mooier zei de man. Ik bel de politie. Op dat moment ging de deur van het tuinhuis open. Siem en Pepijn doken in de auto. Mijnheer Job kwam uit het tuinhuis en tuurde de duisternis in richting de auto. Wat is dat allemaal voor kabaal riep hij. Ik heb hier een paar jongens die beweren dat u iemand aan het martelen bent. Ik wilde net de politie bellen. Politie, zei mijnheer Job en hij ging terug naar binnen. Hij was weer snel buiten. Hier wordt geen politie gebeld zei hij. Nu had hij iets in zijn handen. Was het een geweer? Ik bedoel voor die jongens zei de man. Die zijn duidelijk de weg kwijt. Een slechte smoes als je op heterdaad betrapt bent voor inbreken. Zo is het. Dankjewel, zei mijnheer Job. Hij ging terug naar binnen. De man ging ook in de auto zitten. U zag dat hij een geweer in zijn handen had he? Zei Pepijn. Ik weet niet of het een geweer was, zei de man. Maar ik denk het wel. Daarnaast is het uitermate vreemd dat iemand midden in de winter zonder jas bezig is in zijn tuinhuis. Is wat jullie zeggen echt waar? O jazeker zei Pepijn. U mag zelf best gaan kijken. Laten we gewoon de politie maar bellen zei de man. Ze reden een stukje verder naar het huis van de man. Dit huis kende ze. Dit was het huis van Gert-Jan. Dat betekend dat dit de vader is van Gert-Jan. Gaan jullie hier maar in de keuken zitten zei hij.
In de keuken van de boerderij was het lekker warm. Het rook naar soep. Misschien hebben ze ook erwtensoep gegeten dacht Siem, die nu voor het eerst weer wat gevoel in zijn benen kreeg. Ze hoorde de man in de huiskamer de politie bellen. Is dit echt gebeurt vroeg Pepijn aan Siem. Jeetje. Siem probeerde antwoord te geven maar kon nog niet de juiste woorden vinden. Tenslotte zei hij, het was ranzig. Dit had ik nooit achter mijnheer Job gezocht zei Pepijn. Hij leek altijd zo vriendelijk. Een beetje vreemd misschien maar wel vriendelijk. Zouden we zijn leven hebben gered, vroeg Siem. Misschien wel, als de politie snel actie onderneemt. De politie onderneemt meteen actie zei de man toen hij binnenkwam. Ze namen mijn bericht serieus en zouden meteen poolshoogte gaan nemen. Siem keek aandachtig naar de snor van de man. Het was een dikke borstelige snor. Een Mario snor, dacht hij. Jullie nemen me toch niet in de maling he, vroeg de man. Nee echt niet mijnheer, zei Siem. Jullie zien er allebei nogal geschrokken uit. Ik geloof jullie. U bent toch de vader van Gert-Jan, vroeg Siem. Jazeker, zei de man. Hoe kennen jullie mijn zoon. Gert-Jan zit bij ons in de klas. We hebben weleens bij u in de loods geoefend voor het schooloptreden. Ow ja, lachte de man vrolijk. Wat toevallig. Hij liep naar binnen. Gert-Jan, kom eens. Boven hoorde ze gestommel en even later kwam Gert-Jan de keuken in, gevolgd door zijn moeder. Simon, Pepijn!! Wat doen jullie hier. Och kinderen zei de moeder van Gert-Jan. Laat ik snel een glas warme melk voor jullie maken.
Daar zaten ze met z’n allen. Aan de keukentafel van Gert-Jan met een glas warme melk. Ze vertelde het hele verhaal maar lieten de aanleiding achterwege. Dat zou teveel vragen oproepen. Ze vertelde dat ze v.a. het winkelcentrum een extra ronde wilde rijden. Bij het huis van mijnheer Job hadden ze vreemde geluiden gehoord en dat waren ze gaan onderzoeken. De ouders van Gert-Jan geloofde het verhaal volledig. Ding Dong. De klok in de kamer sloeg half tien. O nee, zei Pepijn. We zouden om negen uur thuis zijn. We zijn te laat. Wat zullen mijn ouders ongerust zijn. Dan zou ik ze maar snel bellen, zei de man en hij wees naar de telefoon in de huiskamer. Dankjewel, zei Pepijn. Zijn ouders waren ontzettend boos. Niet alleen omdat hij te laat was maar ook toen hij vertelde waar hij nu zat en hoe hij bij de boerderij van Gert-Jan beland was. Toen het telefoongesprek beëindigd was zei Pepijn, ze komen er zo aan. Binnen tien minuten ging de deurbel. Daar zal je ze hebben, zei Pepijn. Hij deed de deur open maar voor de deur stonden niet zijn ouders. Goedenavond jongeman, zei de politieman. Mag ik binnenkomen. Natuurlijk zei Pepijn. Net voordat hij de deur wilde sluiten zag hij zijn ouders aangereden komen. En zo stonden ze even later met 8 man in het keukentje van Gert-Jan. De politieagent, Siem, Pepijn, Gert-Jan, De ouders van Gert-Jan en de ouders van Pepijn.
De politieagent vertelde dat ze aangebeld hadden bij het huis van mijnheer Job. Mijnheer Job had open gedaan en had ze meegenomen naar het tuinhuis. We kregen volledige medewerking zei de politieagent maar we hebben niets vreemds gevonden. Graag wil ik jullie verklaring opnemen jongens. Ik wil exact weten wat jullie daar deden en wat jullie gezien hebben. De jongens vertelde hetzelfde verhaal tegen de politieagent als tegen de ouders van Gert-Jan. Toen ze beide een verklaring afgelegd hadden zei de politieagent morgen de buren van mijnheer Job te bezoeken om te vragen of de buren vreemde activiteiten hadden opgemerkt. We liegen echt niet zei Pepijn toen ze de politieagent naar de deur escorteerde. Ik geloof jullie jongens. Ik zit al lang genoeg in het vak om te weten wanneer iemand liegt en wanneer iemand de waarheid verteld en hij knipoogde naar Pepijn. Ga naar huis jongens. Het is al laat. En toen trok de politieagent de voordeur dicht. Het is inderdaad al laat, zei Pepijn zijn vader. Bedankt voor jullie hulp, zei hij tegen de ouders van Gert-Jan. Gert-Jan zelf kon er maar niet over uit en vroeg nogmaals of ze zeker wisten dat ze mijnheer Job hadden gezien. Toen ze allemaal afscheid hadden genomen was het elf uur geweest. Kom, zei vader. Laten we jullie fietsen gaan halen. O ja, dacht Siem. Onze fietsen. Daar had hij helemaal niet meer aan gedacht. Ze reden terug naar de Haansberg en stopte tegenover het huis van mijnheer Job. We blijven achter jullie rijden jongens. Gelukkig maar, dacht Siem. Hij stapte uit en haalde zijn fiets van het slot. Hij en Pepijn stapte op en begonnen naar huis te fietsen. Nog even keek Siem opzij. In de verte zag hij de donkere gestalte van het huis en van het tuinhuis. Nu was alles donker. Of brandde er toch nog een vaag schijnsel beneden in de huiskamer. Zou mijnheer Job ze in de gaten houden. Zou hij ze gezien hebben? Of zou hij de fietsen gezien hebben en ze herkennen? Nee dacht Siem. Niks geen vaag schijnsel. Alles is donker. Hij vroeg zich af waar Vincent nu zou zijn. Maar liever zou hij weten hoe het met Pascal was. Zou hij nog leven? Waar zouden ze hem gelaten hebben? De politie had niets gevonden dus waar was hij dan?
De ouders van Pepijn brachten eerst Siem naar huis en reden vervolgens zelf naar huis. Tegen de tijd dat Siem alles weer uitgelegd had aan zijn ouders was het dik na middernacht. In bed kon Siem de slaap niet vinden. Het enige wat hij voor ogen zag was het angstige bebloede gezicht van Pascal. En die ogen die hoop kregen toen hij hem zag. Het was ijdele hoop, want ik heb niets voor hem kunnen doen. Dacht hij. Ik heb hem niet eens kunnen helpen. Mijnheer Job een martelaar en al dat bloed. Waar ben ik in verzeilt geraakt dacht hij. Een half uur later liep hij naar zijn boeken toe en haalde er een paar van de plank. Ik moet slapen dacht hij. Dit was de eerste keer dat hij blij was dat hij de Diazepam nog niet weggegooid had. Hij drukte een pilletje uit de strip en nam hem in met wat water. En terwijl buiten een enkel sneeuwvlokje naar benden dwarrelde gleed hij eindelijk weg in een diepe droomloze slaap.
De volgende dag kwam hij uit bed met hoofdpijn en hij voelde zich moeier dan toen hij naar bed ging. Zijn ouders wilde het verhaal nog een keer horen. Ik ga hem zo zelf wel even een bezoekje brengen zei zijn vader. Siem had hem hiervan weerhouden. Als zijn vader aan de deur zou staan dan zou het voor mijnheer Job niet zo moeilijk zijn om te achterhalen wie hem gisteravond verlinkt had. Als de politie al niets kan vinden pap, dan kan jij ook niks vinden hoor. Laten we de bevindingen van de politie maar even afwachten. Ze gaan vandaag met de buren praten. Zijn vader had hier gehoor aan gegeven maar dat nam niet weg dat de gehele dag in het teken stond van het gruwelijke verhaal en dat zou de rest van de week niet anders zijn. Tot aanstaande vrijdag dan want volgende week zaterdag zou er een ander verhaal zijn waar iedereen het over zou hebben. Dit zou een kerstfeest worden om nooit te vergeten, voor niemand!